Wij vieren dat met onderstaande review uit '78, waarin de Grote Wijze Snor op stilistisch hoogst verantwoorde wijze zijn licht liet schijnen over Live Stiffs, een plaatje waarop Nick Lowe prominent figureerde.
Als uitsmijter krijgt u de Lowe-versie van 'I Knew the Bride', zoals die te horen is op 'Live Stiffs': alsof het jaar niet '78, maar '55 was!
De bespreking van Live Stiffs
Stiff is het rebelse punklabel van de eerst tijd op de barrikaden waar kerels als Elvis Costello, Nick Lowe en Ian Dury op debuteerden, maar het virus dat sukses heet heeft de interne toestand blijkbaar zodanig verziekt dat met name Lowe en Costello al snel de vlotte jonge managers verlieten en zich onder de veilige armen van ouwe zakken bij de gevestigde platenlabels gingen koesteren.
Live Stiffs dateert dan ook van net vòòr de grote vaandelvlucht der gladiatoren; het rijke gamma artiesten dat Stiff toen nog het zijne mocht noemen doet er nog op mee, en, gelooft u me vrij ondanks al wat ik u tot dusver volstrekt gewetenloos op de mouw heb mogen spelden, en nòg zal doen, het is lelijk maar het is zo leuk-eùk: Live Stiffs is ijzersterk. Zelden zo'n levende 'live' gehoord, nog niet vaak zò de sfeer van een rockshow op de plaat geproefd; dit zijn geen zo goed mogelijk gekopieerde versies van de studionummers, nee: dit is het resultaat van de hete adem van volk in je gezicht, koelissen achter je, speakers op volle kracht en één twee drie in godsnaam: we moeten erdoor. De spits wordt afgebeten door Nick Lowe, die, hierbij gesteund door Dave Edmunds, een eigen versie brengt van zijn eigen 'I Knew the Bride', en al heeft ie nauwelijks stem en al kan hij niet TIPPEN aan wat Edmunds hier op 'Get It' mee klaarmaakte, toch blijft het, door de kwaliteit van de song zelf, onweerstaanbaar. 'Let's Eat', eveneens van Nick Lowe, is een donderende roffelrock, waarbij je zo'n tachtig keer 'hè dat ken ik' zegt, maar voor je je herinnert vanwaar, is er al het volgende brokje plagiaat en zo gaat dat maar door: maar handig aaneengenaaid is het. Applaus op alle banken, en dan klimt de terreur van Newcastle de planken op: Wreckless Eric, zo die wij al kennen van het zo mooie 'Whole Wide World', en die nu losbarst in de flipside daarvan, 'Semaphore Signals', en vervolgens in 'Reconnez-vous': rauw, fris geweld, diep uit de ziel gebracht, via een strottehoofd dat met geen doorsmeerbeurt te redden valt. Een uitstekende versie van 'Police Car' van Larry Wallis, veel sterker dan op single, sluit de A-kant af, en wat doen wij?
Een lezer "Een os slachten? Ramenas met suiker bestrijken tegen de felle hoest? Een hanengevecht organiseren? Of zagen een figuur???"
Welnee. Wij draaien de plaat om! Elvis Costello staat daar immers klaar, de das piekfijn wanordelijk, en hij zingt. Zingt echt, veel meer dan op zijn eigen nummers, omdat die dat minder behoeven; maar bij 'I Just Don't Know What to Do With Myself' van David en Bacharach en bekend van Dusty Springfield moeten de stem en de melodie het doen, niet het ritme of de instrumenten: en Elvis klaart de klus, hierna opgelucht losbarstend in zijn eigen 'Miracle Man', waar gensters afschieten: veel sterker dan op My Aim is True. Van Ian Dury volgen dan nog het forse 'Wake Up and Make Love with Me' en het olijke 'Billericay Dickie' en vervolgens slaan allen de reeds verduiveld klamme handen in elkaar om, rommelig maar barstend van entoeziasme, 'Sex and Drugs and Rock and Roll' te brengen: geen geforceerde jool, die je lijkt te dwingen het òòk leuk te vinden, zoals het ellendige 'Ice Cream Man' op Jonathan Richie Live (overigens zowat de enige smet op die elpee, maar wàt voor één); nee, heuse leut. Wij dansen nu nog altijd; kan u nagaan.
|